passare
(v)
(a piedi)
|
passeren
(v)
(a piedi)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
gepasseerd
passeert
passeren
passeerde
passeerden
|
passare
(v)
(tempo)
|
voortgaan
(v)
(tempo)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
voortgegaan
gaan voort
gaat voort
gingen voort
ging voort
|
passare
(v)
(oggetti)
|
verder geven
(v)
(oggetti)
|
passare
(v)
(notizie)
|
overleveren
(v)
(notizie)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
overgeleverd
leveren over
levert over
leverde over
leverden over
|
passare
(v)
(automobili)
|
passeren
(v)
(automobili)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
gepasseerd
passeert
passeren
passeerde
passeerden
|
passare
(v)
(telefono)
|
verbinden
(n)
(v)
(telefono)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
verbonden
verbindt
verbinden
verbonden
verbond
|
passare
(v)
(culinario)
|
tot puree maken
(v)
(culinario)
|
passare
(v)
(destrezza)
|
nalaten
(v)
(destrezza)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
nagelaten
laat na
laten na
lieten na
liet na
|
passare
(v)
(tempo)
|
verlopen
(v)
(tempo)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
verlopen
verloopt
verlopen
verliepen
verliep
|
passare
(v)
(tradizione)
|
doorgeven
(v)
(tradizione)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
doorgegeven
geven door
geeft door
gaf door
gaven door
|
passare
(v)
(a piedi)
|
voorbijgaan
(v)
(a piedi)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
voorbijgegaan
gaan voorbij
gaat voorbij
gingen voorbij
ging voorbij
|
passare
(v)
(problema)
|
doormaken
(v)
(problema)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
doorgemaakt
maken door
maakt door
maakten door
maakte door
|
passare
(v)
(oggetti)
|
overleveren
(v)
(oggetti)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
overgeleverd
leveren over
levert over
leverde over
leverden over
|
passare
(v)
(notizie)
|
doorgeven
(v)
(notizie)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
doorgegeven
geven door
geeft door
gaf door
gaven door
|
passare
(v)
(oggetti)
|
aanreiken
(v)
(oggetti)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
aangereikt
reikt aan
reiken aan
reikten aan
reikte aan
|
passare
(v)
(destrezza)
|
verder geven
(v)
(destrezza)
|
passare
(v)
(diritto)
|
overdragen
(v)
(diritto)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
overgedragen
dragen over
draagt over
droeg over
droegen over
|
passare
(v)
(destrezza)
|
doorvertellen
(v)
(destrezza)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
doorverteld
vertellen door
vertelt door
vertelde door
vertelden door
|
passare
(v)
(a piedi)
|
overheen gaan
(v)
(a piedi)
|
passare
(v)
(tempo)
|
overheen gaan
(v)
(tempo)
|
passare
(v)
(oggetti)
|
verdergeven
(v)
(oggetti)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
verdergegeven
geeft verder
geven verder
gaven verder
gaf verder
|
passare
(v)
(proposta)
|
bij stemming goedkeuren
(v)
(proposta)
|
passare
(v)
(automobili)
|
inhalen
(n)
(v)
(automobili)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
ingehaald
halen in
haalt in
haalden in
haalde in
|
passare
(v)
(oggetto)
|
reiken
(v)
(oggetto)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
gereikt
reikt
reiken
reikte
reikten
|
passare
(v)
(culinario)
|
pureren
(v)
(culinario)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
gepureerd
pureert
pureren
pureerde
pureerden
|
passare
(v)
(notizie)
|
verdergeven
(v)
(notizie)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
verdergegeven
geeft verder
geven verder
gaven verder
gaf verder
|
passare
(v)
(culinario)
|
fijnmaken
(v)
(culinario)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
fijngemaakt
maken fijn
maakt fijn
maakte fijn
maakten fijn
|
passare
(v)
(tradizione)
|
doorvertellen
(v)
(tradizione)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
doorverteld
vertellen door
vertelt door
vertelde door
vertelden door
|
passare
(v)
(a piedi)
|
verlopen
(v)
(a piedi)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
verlopen
verloopt
verlopen
verliepen
verliep
|
passare
(v)
(problema)
|
doorstaan
(v)
(problema)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
doorstaan
doorstaan
doorstaat
doorstonden
doorstond
|
passare
(v)
(tempo)
|
verdrijven
(v)
(tempo)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
verdreven
verdrijft
verdrijven
verdreef
verdreven
|
passare
(v)
(notizie)
|
doorvertellen
(v)
(notizie)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
doorverteld
vertellen door
vertelt door
vertelde door
vertelden door
|
passare
(v)
(oggetti)
|
reiken
(v)
(oggetti)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
gereikt
reikt
reiken
reikte
reikten
|
passare
(v)
(telefono)
|
doorverbinden
(v)
(telefono)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
doorverbonden
doorverbindt
doorverbinden
doorverbonden
doorverbond
|
passare
(v)
(diritto)
|
vermaken
(v)
(diritto)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
vermaakt
vermaken
vermaakt
vermaakte
vermaakten
|
passare
(v)
(destrezza)
|
doorgeven
(v)
(destrezza)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
doorgegeven
geven door
geeft door
gaf door
gaven door
|
passare
(v)
(tempo)
|
passeren
(v)
(tempo)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
gepasseerd
passeert
passeren
passeerde
passeerden
|
passare
(v)
(tradizione)
|
nalaten
(v)
(tradizione)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
nagelaten
laat na
laten na
lieten na
liet na
|
passare
(v)
(oggetti)
|
doorvertellen
(v)
(oggetti)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
doorverteld
vertellen door
vertelt door
vertelde door
vertelden door
|
passare
(v)
(esame)
|
slagen
(v)
(esame)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
geslaagd
slaagt
slagen
slaagde
slaagden
|
passare
(v)
(automobili)
|
voorbijschieten
(v)
(automobili)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
voorbijgeschoten
schiet voorbij
schieten voorbij
schoot voorbij
schoten voorbij
|
passare
(v)
(oggetto)
|
geven
(v)
(oggetto)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
passare
(v)
(tempo)
|
verstrijken
(v)
(tempo)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
verstreken
verstrijken
verstrijkt
verstreken
verstreek
|
passare
(v)
(notizie)
|
verder geven
(v)
(notizie)
|
passare
(v)
(culinario)
|
fijnstampen
(v)
(culinario)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
fijngestampt
stampt fijn
stampen fijn
stampten fijn
stampte fijn
|
passare
(v)
(tradizione)
|
overleveren
(v)
(tradizione)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
overgeleverd
leveren over
levert over
leverde over
leverden over
|
passare
(v)
(a piedi)
|
verstrijken
(v)
(a piedi)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
verstreken
verstrijken
verstrijkt
verstreken
verstreek
|
passare
(v)
(tempo)
|
vorderen
(v)
(tempo)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
gevorderd
vorderen
vordert
vorderde
vorderden
|
passare
(v)
(tempo)
|
spenderen
(n)
(v)
(tempo)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
gespendeerd
spenderen
spendeert
spendeerden
spendeerde
|
passare
(v)
(notizie)
|
nalaten
(v)
(notizie)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
nagelaten
laat na
laten na
lieten na
liet na
|
passare
(v)
(oggetti)
|
geven
(v)
(oggetti)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
passare
(v)
(problema)
|
meemaken
(v)
(problema)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
meegemaakt
maken mee
maakt mee
maakte mee
maakten mee
|
passare
(v)
(diritto)
|
goedkeuren
(v)
(diritto)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
goedgekeurd
keurt goed
keuren goed
keurde goed
keurden goed
|
passare
(v)
(destrezza)
|
overleveren
(v)
(destrezza)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
overgeleverd
leveren over
levert over
leverde over
leverden over
|
passare
(v)
(tempo)
|
voorbijgaan
(v)
(tempo)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
voorbijgegaan
gaan voorbij
gaat voorbij
gingen voorbij
ging voorbij
|
passare
(v)
(tradizione)
|
verdergeven
(v)
(tradizione)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
verdergegeven
geeft verder
geven verder
gaven verder
gaf verder
|
passare
(v)
(oggetti)
|
doorgeven
(v)
(oggetti)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
doorgegeven
geven door
geeft door
gaf door
gaven door
|
passare
(v)
(tradizione)
|
verder geven
(v)
(tradizione)
|
passare
(v)
(oggetti)
|
nalaten
(v)
(oggetti)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
nagelaten
laat na
laten na
lieten na
liet na
|
passare
(v)
(oggetto)
|
aanreiken
(v)
(oggetto)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
aangereikt
reikt aan
reiken aan
reikten aan
reikte aan
|
passare
(v)
(tempo)
|
doorbrengen
(v)
(tempo)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
doorgebracht
brengt door
brengen door
brachten door
bracht door
|
passare
(v)
(destrezza)
|
verdergeven
(v)
(destrezza)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
verdergegeven
geeft verder
geven verder
gaven verder
gaf verder
|
passare
(v)
(diritto)
|
transporteren
(v)
(diritto)
|
passando
passano
passi
passavano
passavi
|
getransporteerd
transporteren
transporteert
transporteerden
transporteerde
|