tenere
(v)
(posizione)
|
vasthouden
(v)
(posizione)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
vastgehouden
houdt vast
houden vast
hielden vast
hield vast
|
tenere
(v)
(discorso)
|
een speech afsteken
(v)
(discorso)
|
tenere
(v)
(posto)
|
vrijhouden
(v)
(posto)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
vrijgehouden
houden vrij
houdt vrij
hield vrij
hielden vrij
|
tenere
(v)
(impiego)
|
in dienst houden
(v)
(impiego)
|
tenere
(v)
(ritenere)
|
afsteken
(v)
(ritenere)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
afgestoken
steken af
steekt af
stak af
staken af
|
tenere
(v)
(discorso)
|
tegenhouden
(v)
(discorso)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
tegengehouden
houden tegen
houdt tegen
hielden tegen
hield tegen
|
tenere
(v)
(posto)
|
reserveren
(v)
(posto)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
gereserveerd
reserveert
reserveren
reserveerden
reserveerde
|
tenere
(v)
(generale)
|
tegenhouden
(v)
(generale)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
tegengehouden
houden tegen
houdt tegen
hielden tegen
hield tegen
|
tenere
(v)
(impiego)
|
houden
(v)
(impiego)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
gehouden
houden
houdt
hielden
hield
|
tenere
(v)
(cibo)
|
bewaren
(v)
(cibo)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
bewaard
bewaren
bewaart
bewaarde
bewaarden
|
tenere
(v)
(posto)
|
openhouden
(v)
(posto)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
opengehouden
houdt open
houden open
hielden open
hield open
|
tenere
(v)
(posizione)
|
afsteken
(v)
(posizione)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
afgestoken
steken af
steekt af
stak af
staken af
|
tenere
(v)
(ritenere)
|
houden
(v)
(ritenere)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
gehouden
houden
houdt
hielden
hield
|
tenere
(v)
(discorso)
|
vasthouden
(v)
(discorso)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
vastgehouden
houdt vast
houden vast
hielden vast
hield vast
|
tenere
(v)
(posto)
|
bespreken
(v)
(posto)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
besproken
bespreken
bespreekt
besprak
bespraken
|
tenere
(v)
(generale)
|
vasthouden
(v)
(generale)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
vastgehouden
houdt vast
houden vast
hielden vast
hield vast
|
tenere
(v)
(discorso)
|
oreren
(v)
(discorso)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
geöreerd
oreren
oreert
oreerden
oreerde
|
tenere
(v)
(ritenere)
|
tegenhouden
(v)
(ritenere)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
tegengehouden
houden tegen
houdt tegen
hielden tegen
hield tegen
|
tenere
(v)
(discorso)
|
houden
(v)
(discorso)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
gehouden
houden
houdt
hielden
hield
|
tenere
(v)
(posizione)
|
houden
(v)
(posizione)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
gehouden
houden
houdt
hielden
hield
|
tenere
(v)
(posizione)
|
tegenhouden
(v)
(posizione)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
tegengehouden
houden tegen
houdt tegen
hielden tegen
hield tegen
|
tenere
(v)
(discorso)
|
retorisch spreken
(v)
(discorso)
|
tenere
(v)
(generale)
|
afsteken
(v)
(generale)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
afgestoken
steken af
steekt af
stak af
staken af
|
tenere
(v)
(impiego)
|
aanhouden
(n)
(v)
(impiego)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
aangehouden
houden aan
houdt aan
hielden aan
hield aan
|
tenere
(v)
(ritenere)
|
vasthouden
(v)
(ritenere)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
vastgehouden
houdt vast
houden vast
hielden vast
hield vast
|
tenere
(v)
(discorso)
|
afsteken
(v)
(discorso)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
afgestoken
steken af
steekt af
stak af
staken af
|
tenere
(v)
(provvista)
|
in voorraad hebben
(v)
(provvista)
|
tenere
(v)
(generale)
|
houden
(v)
(generale)
|
tenendo
tengono
tieni
tenevano
tenevi
|
gehouden
houden
houdt
hielden
hield
|