terminare
(v)
(tempo)
|
expireren
(v)
(tempo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
geëxpireerd
expireren
expireert
expireerde
expireerden
|
terminare
(v)
(generale)
|
afmaken
(v)
(generale)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgemaakt
maakt af
maken af
maakte af
maakten af
|
terminare
(v)
(accordo)
|
verstrijken
(v)
(accordo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
verstreken
verstrijken
verstrijkt
verstreken
verstreek
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
stoppen
(n)
(v)
(conferenza)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
gestopt
stoppen
stopt
stopte
stopten
|
terminare
(v)
(compito)
|
het eindpunt bereiken
(v)
(compito)
|
terminare
(v)
(attività)
|
afwerken
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgewerkt
werkt af
werken af
werkte af
werkten af
|
terminare
(v)
(accordo)
|
een eind maken aan
(v)
(accordo)
|
terminare
(v)
(finire)
|
beëindigen
(v)
(finire)
|
terminare
(v)
(compito)
|
de laatste hand leggen aan
(v)
(compito)
|
terminare
(v)
(attività)
|
expireren
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
geëxpireerd
expireren
expireert
expireerde
expireerden
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
vervullen
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
vervuld
vervullen
vervult
vervulden
vervulde
|
terminare
(v)
(finire)
|
ophouden
(n)
(v)
(finire)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
opgehouden
houdt op
houden op
hield op
hielden op
|
terminare
(v)
(compito)
|
beëindigen
(v)
(compito)
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
aflopen
(v)
(conferenza)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgelopen
lopen af
loopt af
liepen af
liep af
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
voltooien
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
voltooid
voltooit
voltooien
voltooiden
voltooide
|
terminare
(v)
(lavoro)
|
een einde maken aan
(v)
(lavoro)
|
terminare
(v)
(generale)
|
voltooien
(v)
(generale)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
voltooid
voltooit
voltooien
voltooiden
voltooide
|
terminare
(v)
(provvista)
|
uitputten
(v)
(provvista)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
uitgeput
putten uit
put uit
putten uit
putte uit
|
terminare
(v)
(attività)
|
beëindigen
(v)
(attività)
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
een eind maken aan
(v)
(intransitivo)
|
terminare
(v)
(lavoro)
|
de laatste hand leggen aan
(v)
(lavoro)
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
afwikkelen
(v)
(conferenza)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgewikkeld
wikkelt af
wikkelen af
wikkelde af
wikkelden af
|
terminare
(v)
(attività)
|
volbrengen
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
volbracht
volbrengen
volbrengt
volbracht
volbrachten
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
volbrengen
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
volbracht
volbrengen
volbrengt
volbracht
volbrachten
|
terminare
(v)
(lavoro)
|
afmaken
(v)
(lavoro)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgemaakt
maakt af
maken af
maakte af
maakten af
|
terminare
(v)
(compito)
|
afwerken
(v)
(compito)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgewerkt
werkt af
werken af
werkte af
werkten af
|
terminare
(v)
(attività)
|
afronden
(n)
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgerond
ronden af
rondt af
rondden af
rondde af
|
terminare
(v)
(accordo)
|
beëindigen
(v)
(accordo)
|
terminare
(v)
(finire)
|
voltooien
(v)
(finire)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
voltooid
voltooit
voltooien
voltooiden
voltooide
|
terminare
(v)
(compito)
|
afronden
(n)
(v)
(compito)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgerond
ronden af
rondt af
rondden af
rondde af
|
terminare
(v)
(attività)
|
een einde maken aan
(v)
(attività)
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
aflopen
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgelopen
lopen af
loopt af
liepen af
liep af
|
terminare
(v)
(finire)
|
volbrengen
(v)
(finire)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
volbracht
volbrengen
volbrengt
volbracht
volbrachten
|
terminare
(v)
(generale)
|
afronden
(n)
(v)
(generale)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgerond
ronden af
rondt af
rondden af
rondde af
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
voltooien
(v)
(conferenza)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
voltooid
voltooit
voltooien
voltooiden
voltooide
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
afmaken
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgemaakt
maakt af
maken af
maakte af
maakten af
|
terminare
(v)
(lavoro)
|
uitvoeren
(n)
(v)
(lavoro)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
uitgevoerd
voeren uit
voert uit
voerde uit
voerden uit
|
terminare
(v)
(generale)
|
uitvoeren
(n)
(v)
(generale)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
uitgevoerd
voeren uit
voert uit
voerde uit
voerden uit
|
terminare
(v)
(tempo)
|
aflopen
(v)
(tempo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgelopen
lopen af
loopt af
liepen af
liep af
|
terminare
(v)
(generale)
|
afwerken
(v)
(generale)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgewerkt
werkt af
werken af
werkte af
werkten af
|
terminare
(v)
(accordo)
|
aflopen
(v)
(accordo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgelopen
lopen af
loopt af
liepen af
liep af
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
ophouden
(n)
(v)
(conferenza)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
opgehouden
houdt op
houden op
hield op
hielden op
|
terminare
(v)
(compito)
|
volbrengen
(v)
(compito)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
volbracht
volbrengen
volbrengt
volbracht
volbrachten
|
terminare
(v)
(attività)
|
vervullen
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
vervuld
vervullen
vervult
vervulden
vervulde
|
terminare
(v)
(accordo)
|
het eindpunt bereiken
(v)
(accordo)
|
terminare
(v)
(finire)
|
tot een einde brengen
(v)
(finire)
|
terminare
(v)
(compito)
|
stoppen
(n)
(v)
(compito)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
gestopt
stoppen
stopt
stopte
stopten
|
terminare
(v)
(attività)
|
aflopen
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgelopen
lopen af
loopt af
liepen af
liep af
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
uitvoeren
(n)
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
uitgevoerd
voeren uit
voert uit
voerde uit
voerden uit
|
terminare
(v)
(finire)
|
een eind maken aan
(v)
(finire)
|
terminare
(v)
(compito)
|
een einde maken aan
(v)
(compito)
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
expireren
(v)
(conferenza)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
geëxpireerd
expireren
expireert
expireerde
expireerden
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
eindigen
(n)
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
geëindigd
eindigen
eindigt
eindigden
eindigde
|
terminare
(v)
(finire)
|
afwerken
(v)
(finire)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgewerkt
werkt af
werken af
werkte af
werkten af
|
terminare
(v)
(generale)
|
eindigen
(n)
(v)
(generale)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
geëindigd
eindigen
eindigt
eindigden
eindigde
|
terminare
(v)
(generale)
|
een eind maken aan
(v)
(generale)
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
verlopen
(v)
(conferenza)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
verlopen
verloopt
verlopen
verliepen
verliep
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
stoppen
(n)
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
gestopt
stoppen
stopt
stopte
stopten
|
terminare
(v)
(lavoro)
|
tot een einde brengen
(v)
(lavoro)
|
terminare
(v)
(lavoro)
|
klaarkomen
(v)
(lavoro)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
klaargekomen
komen klaar
komt klaar
kwam klaar
kwamen klaar
|
terminare
(v)
(attività)
|
uitvoeren
(n)
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
uitgevoerd
voeren uit
voert uit
voerde uit
voerden uit
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
tot een einde brengen
(v)
(intransitivo)
|
terminare
(v)
(lavoro)
|
afwerken
(v)
(lavoro)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgewerkt
werkt af
werken af
werkte af
werkten af
|
terminare
(v)
(compito)
|
vervullen
(v)
(compito)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
vervuld
vervullen
vervult
vervulden
vervulde
|
terminare
(v)
(attività)
|
eindigen
(n)
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
geëindigd
eindigen
eindigt
eindigden
eindigde
|
terminare
(v)
(accordo)
|
stoppen
(n)
(v)
(accordo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
gestopt
stoppen
stopt
stopte
stopten
|
terminare
(v)
(finire)
|
verrichten
(v)
(finire)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
verricht
verricht
verrichten
verrichtte
verrichtten
|
terminare
(v)
(compito)
|
tot een einde brengen
(v)
(compito)
|
terminare
(v)
(attività)
|
de laatste hand leggen aan
(v)
(attività)
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
verlopen
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
verlopen
verloopt
verlopen
verliepen
verliep
|
terminare
(v)
(finire)
|
eindigen
(n)
(v)
(finire)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
geëindigd
eindigen
eindigt
eindigden
eindigde
|
terminare
(v)
(generale)
|
de laatste hand leggen aan
(v)
(generale)
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
beëindigen
(v)
(conferenza)
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
afwerken
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgewerkt
werkt af
werken af
werkte af
werkten af
|
terminare
(v)
(lavoro)
|
beëindigen
(v)
(lavoro)
|
terminare
(v)
(generale)
|
een einde maken aan
(v)
(generale)
|
terminare
(v)
(accordo)
|
expireren
(v)
(accordo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
geëxpireerd
expireren
expireert
expireerde
expireerden
|
terminare
(v)
(attività)
|
stoppen
(n)
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
gestopt
stoppen
stopt
stopte
stopten
|
terminare
(v)
(tempo)
|
verlopen
(v)
(tempo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
verlopen
verloopt
verlopen
verliepen
verliep
|
terminare
(v)
(compito)
|
uitvoeren
(n)
(v)
(compito)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
uitgevoerd
voeren uit
voert uit
voerde uit
voerden uit
|
terminare
(v)
(attività)
|
voltooien
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
voltooid
voltooit
voltooien
voltooiden
voltooide
|
terminare
(v)
(accordo)
|
verlopen
(v)
(accordo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
verlopen
verloopt
verlopen
verliepen
verliep
|
terminare
(v)
(finire)
|
afronden
(n)
(v)
(finire)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgerond
ronden af
rondt af
rondden af
rondde af
|
terminare
(v)
(compito)
|
eindigen
(n)
(v)
(compito)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
geëindigd
eindigen
eindigt
eindigden
eindigde
|
terminare
(v)
(attività)
|
verlopen
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
verlopen
verloopt
verlopen
verliepen
verliep
|
terminare
(v)
(accordo)
|
voltooien
(v)
(accordo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
voltooid
voltooit
voltooien
voltooiden
voltooide
|
terminare
(v)
(finire)
|
vervullen
(v)
(finire)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
vervuld
vervullen
vervult
vervulden
vervulde
|
terminare
(v)
(compito)
|
ophouden
(n)
(v)
(compito)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
opgehouden
houdt op
houden op
hield op
hielden op
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
eindigen
(n)
(v)
(conferenza)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
geëindigd
eindigen
eindigt
eindigden
eindigde
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
het eindpunt bereiken
(v)
(intransitivo)
|
terminare
(v)
(finire)
|
afmaken
(v)
(finire)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgemaakt
maakt af
maken af
maakte af
maakten af
|
terminare
(v)
(generale)
|
stoppen
(n)
(v)
(generale)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
gestopt
stoppen
stopt
stopte
stopten
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
verstrijken
(v)
(conferenza)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
verstreken
verstrijken
verstrijkt
verstreken
verstreek
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
ophouden
(n)
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
opgehouden
houdt op
houden op
hield op
hielden op
|
terminare
(v)
(lavoro)
|
voltooien
(v)
(lavoro)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
voltooid
voltooit
voltooien
voltooiden
voltooide
|
terminare
(v)
(generale)
|
het eindpunt bereiken
(v)
(generale)
|
terminare
(v)
(lavoro)
|
gereedkomen
(v)
(lavoro)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
gereedgekomen
komt gereed
komen gereed
kwam gereed
kwamen gereed
|
terminare
(v)
(generale)
|
beëindigen
(v)
(generale)
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
de laatste hand leggen aan
(v)
(intransitivo)
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
een eind maken aan
(v)
(conferenza)
|
terminare
(v)
(compito)
|
voltooien
(v)
(compito)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
voltooid
voltooit
voltooien
voltooiden
voltooide
|
terminare
(v)
(attività)
|
afmaken
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgemaakt
maakt af
maken af
maakte af
maakten af
|
terminare
(v)
(accordo)
|
ophouden
(n)
(v)
(accordo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
opgehouden
houdt op
houden op
hield op
hielden op
|
terminare
(v)
(finire)
|
uitvoeren
(n)
(v)
(finire)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
uitgevoerd
voeren uit
voert uit
voerde uit
voerden uit
|
terminare
(v)
(compito)
|
verrichten
(v)
(compito)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
verricht
verricht
verrichten
verrichtte
verrichtten
|
terminare
(v)
(attività)
|
tot een einde brengen
(v)
(attività)
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
verstrijken
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
verstreken
verstrijken
verstrijkt
verstreken
verstreek
|
terminare
(v)
(finire)
|
stoppen
(n)
(v)
(finire)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
gestopt
stoppen
stopt
stopte
stopten
|
terminare
(v)
(generale)
|
tot een einde brengen
(v)
(generale)
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
het eindpunt bereiken
(v)
(conferenza)
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
beëindigen
(v)
(intransitivo)
|
terminare
(v)
(lavoro)
|
afronden
(n)
(v)
(lavoro)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgerond
ronden af
rondt af
rondden af
rondde af
|
terminare
(v)
(generale)
|
vervullen
(v)
(generale)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
vervuld
vervullen
vervult
vervulden
vervulde
|
terminare
(v)
(provvista)
|
opraken
(v)
(provvista)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
opgeraakt
raakt op
raken op
raakte op
raakten op
|
terminare
(v)
(attività)
|
een eind maken aan
(v)
(attività)
|
terminare
(v)
(tempo)
|
verstrijken
(v)
(tempo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
verstreken
verstrijken
verstrijkt
verstreken
verstreek
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
afronden
(n)
(v)
(conferenza)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgerond
ronden af
rondt af
rondden af
rondde af
|
terminare
(v)
(attività)
|
het eindpunt bereiken
(v)
(attività)
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
afronden
(n)
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgerond
ronden af
rondt af
rondden af
rondde af
|
terminare
(v)
(finire)
|
een einde maken aan
(v)
(finire)
|
terminare
(v)
(compito)
|
afmaken
(v)
(compito)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
afgemaakt
maakt af
maken af
maakte af
maakten af
|
terminare
(v)
(attività)
|
verstrijken
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
verstreken
verstrijken
verstrijkt
verstreken
verstreek
|
terminare
(v)
(accordo)
|
eindigen
(n)
(v)
(accordo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
geëindigd
eindigen
eindigt
eindigden
eindigde
|
terminare
(v)
(finire)
|
de laatste hand leggen aan
(v)
(finire)
|
terminare
(v)
(compito)
|
een eind maken aan
(v)
(compito)
|
terminare
(v)
(attività)
|
ophouden
(n)
(v)
(attività)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
opgehouden
houdt op
houden op
hield op
hielden op
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
expireren
(v)
(intransitivo)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
geëxpireerd
expireren
expireert
expireerde
expireerden
|
terminare
(v)
(finire)
|
het eindpunt bereiken
(v)
(finire)
|
terminare
(v)
(generale)
|
ophouden
(n)
(v)
(generale)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
opgehouden
houdt op
houden op
hield op
hielden op
|
terminare
(v)
(conferenza)
|
sluiten
(n)
(v)
(conferenza)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
gesloten
sluit
sluiten
sloten
sloot
|
terminare
(v)
(intransitivo)
|
een einde maken aan
(v)
(intransitivo)
|
terminare
(v)
(lavoro)
|
verrichten
(v)
(lavoro)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
verricht
verricht
verrichten
verrichtte
verrichtten
|
terminare
(v)
(generale)
|
volbrengen
(v)
(generale)
|
terminando
terminano
termini
terminavano
terminavi
|
volbracht
volbrengen
volbrengt
volbracht
volbrachten
|