sciogliere
(v)
(nodo)
|
oplossen
(v)
(nodo)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
opgelost
lost op
lossen op
loste op
losten op
|
sciogliere
(v)
(chimica)
|
afschaffen
(v)
(chimica)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
afgeschaft
schaft af
schaffen af
schafte af
schaften af
|
sciogliere
(v)
(organizzazione)
|
afschaffen
(v)
(organizzazione)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
afgeschaft
schaft af
schaffen af
schafte af
schaften af
|
sciogliere
(v)
(nodo)
|
afschaffen
(v)
(nodo)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
afgeschaft
schaft af
schaffen af
schafte af
schaften af
|
sciogliere
(v)
(generale)
|
losbinden
(v)
(generale)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
losgebonden
binden los
bindt los
bonden los
bond los
|
sciogliere
(v)
(fisica)
|
omsmelten
(v)
(fisica)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
omgesmolten
smelt om
smelten om
smolt om
smolten om
|
sciogliere
(v)
(abbigliamento)
|
losmaken
(v)
(abbigliamento)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
sciogliere
(v)
(nodo)
|
losknopen
(v)
(nodo)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
losgeknoopt
knoopt los
knopen los
knoopte los
knoopten los
|
sciogliere
(v)
(organizzazione)
|
losknopen
(v)
(organizzazione)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
losgeknoopt
knoopt los
knopen los
knoopte los
knoopten los
|
sciogliere
(v)
(organizzazione)
|
zich ontbinden
(v)
(organizzazione)
|
sciogliere
(v)
(chimica)
|
ontbinden
(v)
(chimica)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
ontbonden
ontbindt
ontbinden
ontbonden
ontbond
|
sciogliere
(v)
(generale)
|
losmaken
(v)
(generale)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
sciogliere
(v)
(nodo)
|
ontbinden
(v)
(nodo)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
ontbonden
ontbindt
ontbinden
ontbonden
ontbond
|
sciogliere
(v)
(chimica)
|
losmaken
(v)
(chimica)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
sciogliere
(v)
(abbigliamento)
|
losknopen
(v)
(abbigliamento)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
losgeknoopt
knoopt los
knopen los
knoopte los
knoopten los
|
sciogliere
(v)
(nodo)
|
losmaken
(v)
(nodo)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
sciogliere
(v)
(organizzazione)
|
ontbinden
(v)
(organizzazione)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
ontbonden
ontbindt
ontbinden
ontbonden
ontbond
|
sciogliere
(v)
(organizzazione)
|
opheffen
(n)
(v)
(organizzazione)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
opgeheven
heffen op
heft op
hief op
hieven op
|
sciogliere
(v)
(chimica)
|
zich ontbinden
(v)
(chimica)
|
sciogliere
(v)
(generale)
|
losknopen
(v)
(generale)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
losgeknoopt
knoopt los
knopen los
knoopte los
knoopten los
|
sciogliere
(v)
(nodo)
|
zich ontbinden
(v)
(nodo)
|
sciogliere
(v)
(chimica)
|
losknopen
(v)
(chimica)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
losgeknoopt
knoopt los
knopen los
knoopte los
knoopten los
|
sciogliere
(v)
(chimica)
|
opheffen
(n)
(v)
(chimica)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
opgeheven
heffen op
heft op
hief op
hieven op
|
sciogliere
(v)
(organizzazione)
|
losmaken
(v)
(organizzazione)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
sciogliere
(v)
(nodo)
|
opheffen
(n)
(v)
(nodo)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
opgeheven
heffen op
heft op
hief op
hieven op
|
sciogliere
(v)
(organizzazione)
|
oplossen
(v)
(organizzazione)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
opgelost
lost op
lossen op
loste op
losten op
|
sciogliere
(v)
(chimica)
|
oplossen
(v)
(chimica)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
opgelost
lost op
lossen op
loste op
losten op
|
sciogliere
(v)
(nodo)
|
losbinden
(v)
(nodo)
|
sciogliendo
sciogli
sciolgono
scioglievano
scioglievi
|
losgebonden
binden los
bindt los
bonden los
bond los
|