riunire
(v)
(conciliare)
|
weer bij elkaar brengen
(v)
(conciliare)
|
riunire
(v)
(gente)
|
bijeenkomen
(v)
(gente)
|
riunendo
riunisci
riuniscono
riunivano
riunivi
|
bijeengekomen
komen bijeen
komt bijeen
kwam bijeen
kwamen bijeen
|
riunire
(v)
(conciliare)
|
verzoenen
(v)
(conciliare)
|
riunendo
riunisci
riuniscono
riunivano
riunivi
|
verzoend
verzoent
verzoenen
verzoende
verzoenden
|
riunire
(v)
(generale)
|
bijleggen
(v)
(generale)
|
riunendo
riunisci
riuniscono
riunivano
riunivi
|
bijgelegd
leggen bij
legt bij
legde bij
legden bij
|
riunire
(v)
(conciliare)
|
herenigen
(v)
(conciliare)
|
riunendo
riunisci
riuniscono
riunivano
riunivi
|
herenigd
herenigen
herenigt
herenigde
herenigden
|
riunire
(v)
(generale)
|
conciliëren
(v)
(generale)
|
riunire
(v)
(gente)
|
samenkomen
(v)
(gente)
|
riunendo
riunisci
riuniscono
riunivano
riunivi
|
samengekomen
komt samen
komen samen
kwamen samen
kwam samen
|
riunire
(v)
(conciliare)
|
conciliëren
(v)
(conciliare)
|
riunire
(v)
(generale)
|
verzoenen
(v)
(generale)
|
riunendo
riunisci
riuniscono
riunivano
riunivi
|
verzoend
verzoent
verzoenen
verzoende
verzoenden
|
riunire
(v)
(gente)
|
zich verzamelen
(v)
(gente)
|
riunire
(v)
(generale)
|
herenigen
(v)
(generale)
|
riunendo
riunisci
riuniscono
riunivano
riunivi
|
herenigd
herenigen
herenigt
herenigde
herenigden
|
riunire
(v)
(conciliare)
|
bijleggen
(v)
(conciliare)
|
riunendo
riunisci
riuniscono
riunivano
riunivi
|
bijgelegd
leggen bij
legt bij
legde bij
legden bij
|
riunire
(v)
(generale)
|
weer bij elkaar brengen
(v)
(generale)
|