pulire
(v)
(allevamento di animali)
|
uitmesten
(v)
(allevamento di animali)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
uitgemest
mest uit
mesten uit
mestte uit
mestten uit
|
pulire
(v)
(ferita)
|
zuiveren
(v)
(ferita)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
gezuiverd
zuiveren
zuivert
zuiverde
zuiverden
|
pulire
(v)
(pavimento)
|
dweilen
(v)
(pavimento)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
gedweild
dweilen
dweilt
dweilde
dweilden
|
pulire
(v)
(pulizia)
|
schoonmaken
(n)
(v)
(pulizia)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
schoongemaakt
maken schoon
maakt schoon
maakte schoon
maakten schoon
|
pulire
(v)
(piedi)
|
afvegen
(v)
(piedi)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
afgeveegd
veegt af
vegen af
veegden af
veegde af
|
pulire
(v)
(generale)
|
afvegen
(v)
(generale)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
afgeveegd
veegt af
vegen af
veegden af
veegde af
|
pulire
(v)
(pulizia)
|
reinigen
(n)
(v)
(pulizia)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
gereinigd
reinigt
reinigen
reinigden
reinigde
|
pulire
(v)
(pulizia)
|
afvegen
(v)
(pulizia)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
afgeveegd
veegt af
vegen af
veegden af
veegde af
|
pulire
(v)
(miglioramento)
|
bijwerken
(v)
(miglioramento)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
bijgewerkt
werken bij
werkt bij
werkte bij
werkten bij
|
pulire
(v)
(pulizia)
|
zuiveren
(v)
(pulizia)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
gezuiverd
zuiveren
zuivert
zuiverde
zuiverden
|
pulire
(v)
(piedi)
|
vegen
(v)
(piedi)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
geveegd
veegt
vegen
veegde
veegden
|
pulire
(v)
(miglioramento)
|
oppoetsen
(v)
(miglioramento)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
opgepoetst
poetst op
poetsen op
poetste op
poetsten op
|
pulire
(v)
(pulizia)
|
wissen
(v)
(pulizia)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
gewist
wist
wissen
wiste
wisten
|
pulire
(v)
(miglioramento)
|
bijschaven
(v)
(miglioramento)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
bijgeschaafd
schaaft bij
schaven bij
schaafde bij
schaafden bij
|
pulire
(v)
(ferita)
|
schoonmaken
(n)
(v)
(ferita)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
schoongemaakt
maken schoon
maakt schoon
maakte schoon
maakten schoon
|
pulire
(v)
(ferita)
|
reinigen
(n)
(v)
(ferita)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
gereinigd
reinigt
reinigen
reinigden
reinigde
|
pulire
(v)
(miglioramento)
|
verfijnen
(v)
(miglioramento)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
verfijnd
verfijnen
verfijnt
verfijnden
verfijnde
|
pulire
(v)
(pulizia)
|
opnemen
(n)
(v)
(pulizia)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
opgenomen
nemen op
neemt op
nam op
namen op
|
pulire
(v)
(generale)
|
wissen
(v)
(generale)
|
pulendo
pulisci
puliscono
pulivano
pulivi
|
gewist
wist
wissen
wiste
wisten
|