provocare
(v)
(causare)
|
bewerkstelligen
(v)
(causare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
bewerkstelligd
bewerkstelligen
bewerkstelligt
bewerkstelligde
bewerkstelligden
|
provocare
(v)
(disastro)
|
voortbrengen
(v)
(disastro)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
voortgebracht
brengen voort
brengt voort
brachten voort
bracht voort
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
ophitsen
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
opgehitst
hitst op
hitsen op
hitste op
hitsten op
|
provocare
(v)
(cane)
|
pesten
(v)
(cane)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
gepest
pesten
pest
pestte
pestten
|
provocare
(v)
(danno)
|
teweegbrengen
(v)
(danno)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
teweeggebracht
brengen teweeg
brengt teweeg
bracht teweeg
brachten teweeg
|
provocare
(v)
(effettuare)
|
bewerkstelligen
(v)
(effettuare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
bewerkstelligd
bewerkstelligen
bewerkstelligt
bewerkstelligde
bewerkstelligden
|
provocare
(v)
(irritare)
|
uitdagen
(v)
(irritare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
uitgedaagd
dagen uit
daagt uit
daagden uit
daagde uit
|
provocare
(v)
(persona)
|
aansporen
(v)
(persona)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangespoord
spoort aan
sporen aan
spoorde aan
spoorden aan
|
provocare
(v)
(causa)
|
uitlokken
(v)
(causa)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
uitgelokt
lokken uit
lokt uit
lokte uit
lokten uit
|
provocare
(v)
(sfidare)
|
tergen
(v)
(sfidare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
getergd
tergt
tergen
tergde
tergden
|
provocare
(v)
(insurrezione)
|
aanstoken
(v)
(insurrezione)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangestookt
stookt aan
stoken aan
stookte aan
stookten aan
|
provocare
(v)
(persona)
|
opstoken
(v)
(persona)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
opgestookt
stookt op
stoken op
stookten op
stookte op
|
provocare
(v)
(medicina - nascita)
|
induceren
(v)
(medicina - nascita)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
geïnduceerd
induceert
induceren
induceerden
induceerde
|
provocare
(v)
(sfidare)
|
tarten
(v)
(sfidare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
getart
tarten
tart
tartten
tartte
|
provocare
(v)
(insurrezione)
|
met zich meebrengen
(v)
(insurrezione)
|
provocare
(v)
(persona)
|
uitdagen
(v)
(persona)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
uitgedaagd
dagen uit
daagt uit
daagden uit
daagde uit
|
provocare
(v)
(irritare)
|
aanstoken
(v)
(irritare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangestookt
stookt aan
stoken aan
stookte aan
stookten aan
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
jennen
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
gejend
jennen
jent
jende
jenden
|
provocare
(v)
(danno)
|
bewerkstelligen
(v)
(danno)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
bewerkstelligd
bewerkstelligen
bewerkstelligt
bewerkstelligde
bewerkstelligden
|
provocare
(v)
(effettuare)
|
voortbrengen
(v)
(effettuare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
voortgebracht
brengen voort
brengt voort
brachten voort
bracht voort
|
provocare
(v)
(cane)
|
kwellen
(v)
(cane)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
gekweld
kwellen
kwelt
kwelden
kwelde
|
provocare
(v)
(causare)
|
aanrichten
(v)
(causare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangericht
richten aan
richt aan
richtten aan
richtte aan
|
provocare
(v)
(disastro)
|
met zich meebrengen
(v)
(disastro)
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
tarten
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
getart
tarten
tart
tartten
tartte
|
provocare
(v)
(causa)
|
aanstichten
(v)
(causa)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangesticht
sticht aan
stichten aan
stichtten aan
stichtte aan
|
provocare
(v)
(sfidare)
|
plagen
(v)
(sfidare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
geplaagd
plaagt
plagen
plaagden
plaagde
|
provocare
(v)
(insurrezione)
|
teweegbrengen
(v)
(insurrezione)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
teweeggebracht
brengen teweeg
brengt teweeg
bracht teweeg
brachten teweeg
|
provocare
(v)
(persona)
|
aanzetten
(v)
(persona)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangezet
zetten aan
zet aan
zette aan
zetten aan
|
provocare
(v)
(danno)
|
aanstichten
(v)
(danno)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangesticht
sticht aan
stichten aan
stichtten aan
stichtte aan
|
provocare
(v)
(effettuare)
|
met zich meebrengen
(v)
(effettuare)
|
provocare
(v)
(irritare)
|
provoceren
(v)
(irritare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
geprovoceerd
provoceren
provoceert
provoceerden
provoceerde
|
provocare
(v)
(persona)
|
teweegbrengen
(v)
(persona)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
teweeggebracht
brengen teweeg
brengt teweeg
bracht teweeg
brachten teweeg
|
provocare
(v)
(reazione)
|
teweegbrengen
(v)
(reazione)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
teweeggebracht
brengen teweeg
brengt teweeg
bracht teweeg
brachten teweeg
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
pesten
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
gepest
pesten
pest
pestte
pestten
|
provocare
(v)
(rabbia)
|
versterken
(v)
(rabbia)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
versterkt
versterken
versterkt
versterkte
versterkten
|
provocare
(v)
(effettuare)
|
aanrichten
(v)
(effettuare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangericht
richten aan
richt aan
richtten aan
richtte aan
|
provocare
(v)
(causare)
|
veroorzaken
(v)
(causare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
veroorzaakt
veroorzaken
veroorzaakt
veroorzaakten
veroorzaakte
|
provocare
(v)
(disastro)
|
veroorzaken
(v)
(disastro)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
veroorzaakt
veroorzaken
veroorzaakt
veroorzaakten
veroorzaakte
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
ergeren
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
geërgerd
ergert
ergeren
ergerden
ergerde
|
provocare
(v)
(cane)
|
sarren
(v)
(cane)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
gesard
sarren
sart
sarde
sarden
|
provocare
(v)
(danno)
|
met zich meebrengen
(v)
(danno)
|
provocare
(v)
(effettuare)
|
veroorzaken
(v)
(effettuare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
veroorzaakt
veroorzaken
veroorzaakt
veroorzaakten
veroorzaakte
|
provocare
(v)
(irritare)
|
aanzetten
(v)
(irritare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangezet
zetten aan
zet aan
zette aan
zetten aan
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
kwellen
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
gekweld
kwellen
kwelt
kwelden
kwelde
|
provocare
(v)
(disastro)
|
aanstoken
(v)
(disastro)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangestookt
stookt aan
stoken aan
stookte aan
stookten aan
|
provocare
(v)
(sfidare)
|
jennen
(v)
(sfidare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
gejend
jennen
jent
jende
jenden
|
provocare
(v)
(insurrezione)
|
aanstichten
(v)
(insurrezione)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangesticht
sticht aan
stichten aan
stichtten aan
stichtte aan
|
provocare
(v)
(sentimento)
|
aanwakkeren
(v)
(sentimento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangewakkerd
wakkert aan
wakkeren aan
wakkerden aan
wakkerde aan
|
provocare
(v)
(causa)
|
bewerkstelligen
(v)
(causa)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
bewerkstelligd
bewerkstelligen
bewerkstelligt
bewerkstelligde
bewerkstelligden
|
provocare
(v)
(sfidare)
|
uitdagen
(v)
(sfidare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
uitgedaagd
dagen uit
daagt uit
daagden uit
daagde uit
|
provocare
(v)
(insurrezione)
|
aanrichten
(v)
(insurrezione)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangericht
richten aan
richt aan
richtten aan
richtte aan
|
provocare
(v)
(persona)
|
provoceren
(v)
(persona)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
geprovoceerd
provoceren
provoceert
provoceerden
provoceerde
|
provocare
(v)
(irritare)
|
tarten
(v)
(irritare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
getart
tarten
tart
tartten
tartte
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
plagen
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
geplaagd
plaagt
plagen
plaagden
plaagde
|
provocare
(v)
(danno)
|
leiden tot
(v)
(danno)
|
provocare
(v)
(effettuare)
|
leiden tot
(v)
(effettuare)
|
provocare
(v)
(causare)
|
met zich meebrengen
(v)
(causare)
|
provocare
(v)
(disastro)
|
bewerkstelligen
(v)
(disastro)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
bewerkstelligd
bewerkstelligen
bewerkstelligt
bewerkstelligde
bewerkstelligden
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
prikkelen
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
geprikkeld
prikkelt
prikkelen
prikkelden
prikkelde
|
provocare
(v)
(cane)
|
jennen
(v)
(cane)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
gejend
jennen
jent
jende
jenden
|
provocare
(v)
(causa)
|
teweegbrengen
(v)
(causa)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
teweeggebracht
brengen teweeg
brengt teweeg
bracht teweeg
brachten teweeg
|
provocare
(v)
(sfidare)
|
pesten
(v)
(sfidare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
gepest
pesten
pest
pestte
pestten
|
provocare
(v)
(insurrezione)
|
aansporen
(v)
(insurrezione)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangespoord
spoort aan
sporen aan
spoorde aan
spoorden aan
|
provocare
(v)
(persona)
|
ophitsen
(v)
(persona)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
opgehitst
hitst op
hitsen op
hitste op
hitsten op
|
provocare
(v)
(danno)
|
veroorzaken
(v)
(danno)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
veroorzaakt
veroorzaken
veroorzaakt
veroorzaakten
veroorzaakte
|
provocare
(v)
(sfidare)
|
ophitsen
(v)
(sfidare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
opgehitst
hitst op
hitsen op
hitste op
hitsten op
|
provocare
(v)
(insurrezione)
|
leiden tot
(v)
(insurrezione)
|
provocare
(v)
(persona)
|
veroorzaken
(v)
(persona)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
veroorzaakt
veroorzaken
veroorzaakt
veroorzaakten
veroorzaakte
|
provocare
(v)
(sentimento)
|
prikkelen
(v)
(sentimento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
geprikkeld
prikkelt
prikkelen
prikkelden
prikkelde
|
provocare
(v)
(disastro)
|
aanzetten
(v)
(disastro)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangezet
zetten aan
zet aan
zette aan
zetten aan
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
opstoken
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
opgestookt
stookt op
stoken op
stookten op
stookte op
|
provocare
(v)
(disastro)
|
aanstichten
(v)
(disastro)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangesticht
sticht aan
stichten aan
stichtten aan
stichtte aan
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
lastig vallen
(v)
(comportamento)
|
provocare
(v)
(cane)
|
plagen
(v)
(cane)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
geplaagd
plaagt
plagen
plaagden
plaagde
|
provocare
(v)
(causare)
|
leiden tot
(v)
(causare)
|
provocare
(v)
(cane)
|
lastig vallen
(v)
(cane)
|
provocare
(v)
(causare)
|
aanstichten
(v)
(causare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangesticht
sticht aan
stichten aan
stichtten aan
stichtte aan
|
provocare
(v)
(disastro)
|
aanrichten
(v)
(disastro)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangericht
richten aan
richt aan
richtten aan
richtte aan
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
uitdagen
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
uitgedaagd
dagen uit
daagt uit
daagden uit
daagde uit
|
provocare
(v)
(disastro)
|
aansporen
(v)
(disastro)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangespoord
spoort aan
sporen aan
spoorde aan
spoorden aan
|
provocare
(v)
(sfidare)
|
kwellen
(v)
(sfidare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
gekweld
kwellen
kwelt
kwelden
kwelde
|
provocare
(v)
(medicina - nascita)
|
opwekken
(n)
(v)
(medicina - nascita)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
opgewekt
wekken op
wekt op
wekte op
wekten op
|
provocare
(v)
(sentimento)
|
opwinden
(v)
(sentimento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
opgewonden
windt op
winden op
wonden op
wond op
|
provocare
(v)
(causa)
|
voortbrengen
(v)
(causa)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
voortgebracht
brengen voort
brengt voort
brachten voort
bracht voort
|
provocare
(v)
(sfidare)
|
aanzetten
(v)
(sfidare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangezet
zetten aan
zet aan
zette aan
zetten aan
|
provocare
(v)
(insurrezione)
|
bewerkstelligen
(v)
(insurrezione)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
bewerkstelligd
bewerkstelligen
bewerkstelligt
bewerkstelligde
bewerkstelligden
|
provocare
(v)
(persona)
|
tarten
(v)
(persona)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
getart
tarten
tart
tartten
tartte
|
provocare
(v)
(reazione)
|
veroorzaken
(v)
(reazione)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
veroorzaakt
veroorzaken
veroorzaakt
veroorzaakten
veroorzaakte
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
sarren
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
gesard
sarren
sart
sarde
sarden
|
provocare
(v)
(rabbia)
|
aanvuren
(v)
(rabbia)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangevuurd
vuurt aan
vuren aan
vuurden aan
vuurde aan
|
provocare
(v)
(effettuare)
|
aanstichten
(v)
(effettuare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangesticht
sticht aan
stichten aan
stichtten aan
stichtte aan
|
provocare
(v)
(causare)
|
voortbrengen
(v)
(causare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
voortgebracht
brengen voort
brengt voort
brachten voort
bracht voort
|
provocare
(v)
(disastro)
|
leiden tot
(v)
(disastro)
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
aanzetten
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangezet
zetten aan
zet aan
zette aan
zetten aan
|
provocare
(v)
(cane)
|
ergeren
(v)
(cane)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
geërgerd
ergert
ergeren
ergerden
ergerde
|
provocare
(v)
(causa)
|
veroorzaken
(v)
(causa)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
veroorzaakt
veroorzaken
veroorzaakt
veroorzaakten
veroorzaakte
|
provocare
(v)
(sfidare)
|
sarren
(v)
(sfidare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
gesard
sarren
sart
sarde
sarden
|
provocare
(v)
(insurrezione)
|
aanzetten
(v)
(insurrezione)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangezet
zetten aan
zet aan
zette aan
zetten aan
|
provocare
(v)
(persona)
|
aanstoken
(v)
(persona)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangestookt
stookt aan
stoken aan
stookte aan
stookten aan
|
provocare
(v)
(causa)
|
met zich meebrengen
(v)
(causa)
|
provocare
(v)
(sfidare)
|
provoceren
(v)
(sfidare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
geprovoceerd
provoceren
provoceert
provoceerden
provoceerde
|
provocare
(v)
(insurrezione)
|
ophitsen
(v)
(insurrezione)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
opgehitst
hitst op
hitsen op
hitste op
hitsten op
|
provocare
(v)
(persona)
|
prikkelen
(v)
(persona)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
geprikkeld
prikkelt
prikkelen
prikkelden
prikkelde
|
provocare
(v)
(sentimento)
|
stimuleren
(v)
(sentimento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
gestimuleerd
stimuleert
stimuleren
stimuleerde
stimuleerden
|
provocare
(v)
(disastro)
|
uitlokken
(v)
(disastro)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
uitgelokt
lokken uit
lokt uit
lokte uit
lokten uit
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
aanstoken
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangestookt
stookt aan
stoken aan
stookte aan
stookten aan
|
provocare
(v)
(irritare)
|
ophitsen
(v)
(irritare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
opgehitst
hitst op
hitsen op
hitste op
hitsten op
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
treiteren
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
getreiterd
treiteren
treitert
treiterde
treiterden
|
provocare
(v)
(danno)
|
voortbrengen
(v)
(danno)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
voortgebracht
brengen voort
brengt voort
brachten voort
bracht voort
|
provocare
(v)
(effettuare)
|
teweegbrengen
(v)
(effettuare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
teweeggebracht
brengen teweeg
brengt teweeg
bracht teweeg
brachten teweeg
|
provocare
(v)
(cane)
|
tergen
(v)
(cane)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
getergd
tergt
tergen
tergde
tergden
|
provocare
(v)
(causare)
|
teweegbrengen
(v)
(causare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
teweeggebracht
brengen teweeg
brengt teweeg
bracht teweeg
brachten teweeg
|
provocare
(v)
(disastro)
|
teweegbrengen
(v)
(disastro)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
teweeggebracht
brengen teweeg
brengt teweeg
bracht teweeg
brachten teweeg
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
provoceren
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
geprovoceerd
provoceren
provoceert
provoceerden
provoceerde
|
provocare
(v)
(disastro)
|
ophitsen
(v)
(disastro)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
opgehitst
hitst op
hitsen op
hitste op
hitsten op
|
provocare
(v)
(sfidare)
|
treiteren
(v)
(sfidare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
getreiterd
treiteren
treitert
treiterde
treiterden
|
provocare
(v)
(insurrezione)
|
veroorzaken
(v)
(insurrezione)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
veroorzaakt
veroorzaken
veroorzaakt
veroorzaakten
veroorzaakte
|
provocare
(v)
(sentimento)
|
opwekken
(n)
(v)
(sentimento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
opgewekt
wekken op
wekt op
wekte op
wekten op
|
provocare
(v)
(danno)
|
aanrichten
(v)
(danno)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangericht
richten aan
richt aan
richtten aan
richtte aan
|
provocare
(v)
(sfidare)
|
aanstoken
(v)
(sfidare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangestookt
stookt aan
stoken aan
stookte aan
stookten aan
|
provocare
(v)
(insurrezione)
|
voortbrengen
(v)
(insurrezione)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
voortgebracht
brengen voort
brengt voort
brachten voort
bracht voort
|
provocare
(v)
(persona)
|
aanstichten
(v)
(persona)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
aangesticht
sticht aan
stichten aan
stichtten aan
stichtte aan
|
provocare
(v)
(reazione)
|
uitlokken
(v)
(reazione)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
uitgelokt
lokken uit
lokt uit
lokte uit
lokten uit
|
provocare
(v)
(comportamento)
|
tergen
(v)
(comportamento)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
getergd
tergt
tergen
tergde
tergden
|
provocare
(v)
(cane)
|
treiteren
(v)
(cane)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
getreiterd
treiteren
treitert
treiterde
treiterden
|
provocare
(v)
(effettuare)
|
uitlokken
(v)
(effettuare)
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
uitgelokt
lokken uit
lokt uit
lokte uit
lokten uit
|