prevedere
(v)
(prevenire)
|
verhinderen
(v)
(prevenire)
|
prevedendo
prevedi
prevedono
prevedevano
prevedevi
|
verhinderd
verhindert
verhinderen
verhinderden
verhinderde
|
prevedere
(v)
(programma)
|
voorzien
(n)
(v)
(programma)
|
prevedendo
prevedi
prevedono
prevedevano
prevedevi
|
voorzien
voorzien
voorziet
voorzag
voorzagen
|
prevedere
(v)
(aspettarsi)
|
inspelen op
(v)
(aspettarsi)
|
prevedere
(v)
(futuro)
|
voorzien
(n)
(v)
(futuro)
|
prevedendo
prevedi
prevedono
prevedevano
prevedevi
|
voorzien
voorzien
voorziet
voorzag
voorzagen
|
prevedere
(v)
(prevenire)
|
voorkomen
(n)
(v)
(prevenire)
|
prevedendo
prevedi
prevedono
prevedevano
prevedevi
|
voorkomen
voorkomt
voorkomen
voorkwam
voorkwamen
|
prevedere
(v)
(futuro)
|
vooruitlopen op
(v)
(futuro)
|
prevedere
(v)
(diritto)
|
voorzien
(n)
(v)
(diritto)
|
prevedendo
prevedi
prevedono
prevedevano
prevedevi
|
voorzien
voorzien
voorziet
voorzag
voorzagen
|
prevedere
(v)
(aspettarsi)
|
vooruitlopen op
(v)
(aspettarsi)
|
prevedere
(v)
(futuro)
|
inspelen op
(v)
(futuro)
|
prevedere
(v)
(aspettarsi)
|
voorzien
(n)
(v)
(aspettarsi)
|
prevedendo
prevedi
prevedono
prevedevano
prevedevi
|
voorzien
voorzien
voorziet
voorzag
voorzagen
|
prevedere
(v)
(aspettarsi)
|
verwachten
(v)
(aspettarsi)
|
prevedendo
prevedi
prevedono
prevedevano
prevedevi
|
verwacht
verwachten
verwacht
verwachtten
verwachtte
|
prevedere
(v)
(futuro)
|
verwachten
(v)
(futuro)
|
prevedendo
prevedi
prevedono
prevedevano
prevedevi
|
verwacht
verwachten
verwacht
verwachtten
verwachtte
|