pretendere
(v)
(esigere)
|
aanspraak maken op
(v)
(esigere)
|
pretendere
(v)
(denaro)
|
aanspraak maken op
(v)
(denaro)
|
pretendere
(v)
(esigere)
|
claimen
(v)
(esigere)
|
pretendendo
pretendi
pretendono
pretendevano
pretendevi
|
geclaimd
claimen
claimt
claimde
claimden
|
pretendere
(v)
(denaro)
|
claimen
(v)
(denaro)
|
pretendendo
pretendi
pretendono
pretendevano
pretendevi
|
geclaimd
claimen
claimt
claimde
claimden
|
pretendere
(v)
(affettare)
|
affecteren
(v)
(affettare)
|
pretendendo
pretendi
pretendono
pretendevano
pretendevi
|
geaffecteerd
affecteert
affecteren
affecteerde
affecteerden
|
pretendere
(v)
(esigere)
|
vorderen
(v)
(esigere)
|
pretendendo
pretendi
pretendono
pretendevano
pretendevi
|
gevorderd
vorderen
vordert
vorderde
vorderden
|
pretendere
(v)
(denaro)
|
vorderen
(v)
(denaro)
|
pretendendo
pretendi
pretendono
pretendevano
pretendevi
|
gevorderd
vorderen
vordert
vorderde
vorderden
|
pretendere
(v)
(affettare)
|
voorwenden
(n)
(v)
(affettare)
|
pretendendo
pretendi
pretendono
pretendevano
pretendevi
|
voorgewend
wenden voor
wendt voor
wendde voor
wendden voor
|
pretendere
(v)
(dire)
|
pretenderen
(n)
(v)
(dire)
|
pretendendo
pretendi
pretendono
pretendevano
pretendevi
|
gepretendeerd
pretendeert
pretenderen
pretendeerde
pretendeerden
|
pretendere
(v)
(affettare)
|
voorgeven
(v)
(affettare)
|
pretendendo
pretendi
pretendono
pretendevano
pretendevi
|
voorgegeven
geven voor
geeft voor
gaven voor
gaf voor
|
pretendere
(v)
(dire)
|
voorgeven
(v)
(dire)
|
pretendendo
pretendi
pretendono
pretendevano
pretendevi
|
voorgegeven
geven voor
geeft voor
gaven voor
gaf voor
|
pretendere
(v)
(esigere)
|
opeisen
(v)
(esigere)
|
pretendendo
pretendi
pretendono
pretendevano
pretendevi
|
opgeëist
eisen op
eist op
eiste op
eisten op
|
pretendere
(v)
(denaro)
|
opeisen
(v)
(denaro)
|
pretendendo
pretendi
pretendono
pretendevano
pretendevi
|
opgeëist
eisen op
eist op
eiste op
eisten op
|