incontrare
(v)
(persona)
|
aantreffen
(v)
(persona)
|
incontrando
incontrano
incontri
incontravano
incontravi
|
aangetroffen
treft aan
treffen aan
trof aan
troffen aan
|
incontrare
(v)
(difficoltà)
|
tegenkomen
(v)
(difficoltà)
|
incontrando
incontrano
incontri
incontravano
incontravi
|
tegengekomen
komt tegen
komen tegen
kwamen tegen
kwam tegen
|
incontrare
(v)
(problema)
|
tegenkomen
(v)
(problema)
|
incontrando
incontrano
incontri
incontravano
incontravi
|
tegengekomen
komt tegen
komen tegen
kwamen tegen
kwam tegen
|
incontrare
(v)
(difficoltà)
|
stuiten op
(v)
(difficoltà)
|
incontrare
(v)
(persona)
|
stuiten op
(v)
(persona)
|
incontrare
(v)
(difficoltà)
|
ontmoeten
(v)
(difficoltà)
|
incontrando
incontrano
incontri
incontravano
incontravi
|
ontmoet
ontmoeten
ontmoet
ontmoetten
ontmoette
|
incontrare
(v)
(persona)
|
tegen het lijf lopen
(v)
(persona)
|
incontrare
(v)
(difficoltà)
|
stoten op
(v)
(difficoltà)
|
incontrare
(v)
(persona)
|
ontmoeten
(v)
(persona)
|
incontrando
incontrano
incontri
incontravano
incontravi
|
ontmoet
ontmoeten
ontmoet
ontmoetten
ontmoette
|
incontrare
(v)
(difficoltà)
|
aantreffen
(v)
(difficoltà)
|
incontrando
incontrano
incontri
incontravano
incontravi
|
aangetroffen
treft aan
treffen aan
trof aan
troffen aan
|
incontrare
(v)
(persona)
|
stoten op
(v)
(persona)
|
incontrare
(v)
(difficoltà)
|
tegen het lijf lopen
(v)
(difficoltà)
|
incontrare
(v)
(persona)
|
tegenkomen
(v)
(persona)
|
incontrando
incontrano
incontri
incontravano
incontravi
|
tegengekomen
komt tegen
komen tegen
kwamen tegen
kwam tegen
|
incontrare
(v)
(problema)
|
ontmoeten
(v)
(problema)
|
incontrando
incontrano
incontri
incontravano
incontravi
|
ontmoet
ontmoeten
ontmoet
ontmoetten
ontmoette
|