combinare
(v)
(conferenza)
|
arrangeren
(v)
(conferenza)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
gearrangeerd
arrangeert
arrangeren
arrangeerden
arrangeerde
|
combinare
(v)
(progetti)
|
bedisselen
(v)
(progetti)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
bedisseld
bedisselen
bedisselt
bedisselden
bedisselde
|
combinare
(v)
(colori)
|
bij elkaar passen
(v)
(colori)
|
combinare
(v)
(fondere)
|
combineren
(v)
(fondere)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
gecombineerd
combineert
combineren
combineerden
combineerde
|
combinare
(v)
(forza)
|
samenspannen
(v)
(forza)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
samengespannen
spannen samen
spant samen
spande samen
spanden samen
|
combinare
(v)
(conferenza)
|
regelen
(v)
(conferenza)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
geregeld
regelen
regelt
regelde
regelden
|
combinare
(v)
(progetti)
|
overeenkomen
(n)
(v)
(progetti)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
overeengekomen
komt overeen
komen overeen
kwamen overeen
kwam overeen
|
combinare
(v)
(forza)
|
bundelen
(v)
(forza)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
gebundeld
bundelen
bundelt
bundelden
bundelde
|
combinare
(v)
(colori)
|
bijeen passen
(v)
(colori)
|
combinare
(v)
(tempo)
|
combineren
(v)
(tempo)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
gecombineerd
combineert
combineren
combineerden
combineerde
|
combinare
(v)
(progetti)
|
regelen
(v)
(progetti)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
geregeld
regelen
regelt
regelde
regelden
|
combinare
(v)
(conferenza)
|
organiseren
(v)
(conferenza)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
geörganiseerd
organiseert
organiseren
organiseerden
organiseerde
|
combinare
(v)
(fondere)
|
samenvoegen
(v)
(fondere)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
samengevoegd
voegt samen
voegen samen
voegden samen
voegde samen
|
combinare
(v)
(colori)
|
harmoniëren
(v)
(colori)
|
combinare
(v)
(tempo)
|
verenigen
(n)
(v)
(tempo)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
verenigd
verenigt
verenigen
verenigden
verenigde
|
combinare
(v)
(progetti)
|
afspreken
(v)
(progetti)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
afgesproken
spreken af
spreekt af
spraken af
sprak af
|
combinare
(v)
(qualità)
|
in zich verenigen
(v)
(qualità)
|
combinare
(v)
(fondere)
|
verenigen
(n)
(v)
(fondere)
|
combinando
combinano
combini
combinavano
combinavi
|
verenigd
verenigt
verenigen
verenigden
verenigde
|
combinare
(v)
(colori)
|
in harmonie zijn
(v)
(colori)
|