accadere
(v)
(evento)
|
overkomen
(v)
(evento)
|
accadendo
accadi
accadono
accadevano
accadevi
|
overkomen
overkomen
overkomt
overkwam
overkwamen
|
accadere
(v)
(evento)
|
plaatsvinden
(v)
(evento)
|
accadendo
accadi
accadono
accadevano
accadevi
|
plaatsgevonden
vinden plaats
vonden plaats
|
accadere
(v)
(evento)
|
plaatshebben
(v)
(evento)
|
accadendo
accadi
accadono
accadevano
accadevi
|
plaatsgehad
hebben plaats
hadden plaats
|
accadere
(v)
(succedere)
|
tot stand komen
(v)
(succedere)
|
accadere
(v)
(evento)
|
gebeuren met
(v)
(evento)
|
accadere
(v)
(evento)
|
gebeuren
(v)
(evento)
|
accadendo
accadi
accadono
accadevano
accadevi
|
gebeurd
gebeuren
gebeurden
|
accadere
(v)
(succedere)
|
gebeuren
(v)
(succedere)
|
accadendo
accadi
accadono
accadevano
accadevi
|
gebeurd
gebeuren
gebeurden
|
accadere
(v)
(evento)
|
voorvallen
(v)
(evento)
|
accadendo
accadi
accadono
accadevano
accadevi
|
voorgevallen
vallen voor
vielen voor
|
accadere
(v)
(evento)
|
voorkomen
(n)
(v)
(evento)
|
accadendo
accadi
accadono
accadevano
accadevi
|
voorkomen
voorkomt
voorkomen
voorkwam
voorkwamen
|
accadere
(v)
(succedere)
|
geschieden
(v)
(succedere)
|
accadendo
accadi
accadono
accadevano
accadevi
|
geschied
geschieden
geschiedden
|
accadere
(v)
(evento)
|
plaats vinden
(v)
(evento)
|